“We gingen om te baren naar de Oost, verscheept op bestelling van de heren ginds, zeven meisjes die vaak nog niet eens waren gekust.”
De mannen van Maria vertelt het waargebeurde verhaal van een vrouw die in een bikkelharde tijd zag wat haar mogelijkheden waren, haar eigen weg koos en deed wat geen enkele vrouw voor haar had gedaan. Het is een uitzonderlijk historisch verhaal, tegelijk doorspekt met thema’s die ook in deze tijd zeer relevant zijn.
Maria van Aelst wordt als jong meisje door haar ouders naar ‚de Oost‘, het huidige Indonesië, gestuurd. Batavia, in 1625 het koloniale hoofdkwartier van de VOC, is een hete, stinkende puinhoop. Er zijn meisjes nodig tijdens de opbouw. Nette Hollandse meisjes om Hollandse kinderen te baren. Maria wordt uitgehuwelijkt, maar anderhalf jaar later is ze al weduwe. Ook hertrouwd blijft een zwangerschap uit en ze dreigt als vrouw te falen.
Op zoek naar bestaansrecht en vrijheid zet ze haar zinnen op een machtige positie en rijkdom. Ze zoekt haar weg in de kolonie waar onderdrukking de norm is en voor handel alles geoorloofd lijkt. Ze valt op bij Antonio van Diemen, de latere gouverneur-generaal van Oost-Indië. Maria, pas tweeëntwintig jaar, heeft dan net haar tweede man begraven. En ze is rijk. Want in plaats van te zuchten onder de natte hitte, gaat ze handelen. Ze doet het, dwars tegen alle verboden in, om het wachten op een kind te verzachten. En omdat ze het wil.